Vatetoppers stoppen ermee na 46 jaar speelplezier
Topclub De Vatetoppers uit Lo houdt op te bestaan. Hiermee verdwijnt na 46 jaar een stukje folklore uit het Caesarstadje.
Toppen is een oude volkssport. Op een tafel staan verschillende kegeltjes die met een top, een soort tol, omver gegooid moeten worden. De Vatetoppers uit Lo was een van de weinige clubs in België die deze volkssport in competitieverband beoefende.
“De club werd in februari 1970 opgericht in café De Vate in Lo”, zegt secretaris Paul Clarysse. “In 1974 verhuisden we naar café De Bonte Os. Bestuurslid Joël Noorenberghe, die er vanaf het eerste uur bij was, werd toen tot voorzitter gebombardeerd. Een functie die hij tot op het einde uitoefende.” Toen De Bonte Os in 1983 de deuren sloot, vond de toptafel een nieuw onderkomen in café Sint-Elooi. Na enkele jaren trokken de uitbaters van café Sint-Elooi naar café-feestzaal Moderna en de Vatetoppers verhuisden mee.
“We hebben hoogten, maar ook laagten gekend", zegt Paul Clarysse. “In 1993 zaten we omzeggens aan de grond en zochten we een nieuwe locatie. Gelukkig waren Lieve Boone en Lionel Hennebel van café De Vate bereid om onze nieuwe lokaalhouders te worden. En meteen stond de toptafel terug in het café waar alles begon.” “In de gloriejaren telde de club meer dan honderd leden", blikt Paul Clarysse met heimwee terug naar de hoogdagen van De Vatetoppers. “Het was een echte familie. Er werd soms getopt tot in de late uurtjes. Maar de laatste jaren ging het ledenaantal steeds bergaf. De club bestond alleen nog uit de vier bestuursleden, hun naaste familie en enkele sympathisanten. De oudere leden vielen weg en nieuwe leden kwamen er niet bij. De mensen hebben blijkbaar meer interesse voor andere zaken of kijken liever televisie.”
“Met veel pijn in het hart hebben we dan maar besloten om de eens zo bloeiende club stop te zetten", besluit Paul Clarysse. “Ik wil iedereen bedanken die ooit lid was van De Vatetoppers en in het bijzonder de lokaalhouders Lieve en Lionel, Joël Nooreberghe voor zijn 46 jaar inzet en Johan Decleyre.”